blauw

blauw (Niederländisch)

Substantiv, n

n Singular Plural

Wortform het blauw de blauwen

Diminutiv het blauwtje de blauwtjes

Worttrennung:

blauw, Plural: blau·wen

Aussprache:

IPA: [blʌʊ]
Hörbeispiele:  blauw (Info)

Bedeutungen:

[1] die blaue Farbe

Beispiele:

[1] Blauw is een primaire kleur.
Blau ist eine Grundfarbe.

Übersetzungen

Referenzen und weiterführende Informationen:
[1] Van Dale Onlinewoordenboek: „blauw
[1] Niederländischer Wikipedia-Artikel „Blauw (kleur)

Adjektiv, Adverb

Positiv Komparativ Superlativ
Grundform blauw blauwer blauwst

Beugungsform blauwe blauwere blauwste

Partitivform blauws blauwers

Worttrennung:

blauw, Komparativ: blau·wer, Superlativ: blauwst

Aussprache:

IPA: [blɑu]
Hörbeispiele:  blauw (Info)

Bedeutungen:

[1] von blauer Farbe

Beispiele:

[1] Waarom is de hemel blauw?
Warum ist der Himmel blau?

Redewendungen:

[1] iemand bont en blauw slaangrün und blau schlagen

Charakteristische Wortkombinationen:

[1] de blauwe planeet (der blaue Planet)

Übersetzungen

Referenzen und weiterführende Informationen:
[1] Van Dale Onlinewoordenboek: „blauw
[1] uitmuntend Wörterbuch Niederländisch-Deutsch: „blauw
[1] etymologiebank.nl (Datenbank niederländischer und afrikaanser etymologischer Wörterbücher): „blauw
[1] PONS Niederländisch-Deutsch, Stichwort: „blauw
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.