tijger

tijger (Niederländisch)

Substantiv, m

m Singular Plural

Wortform de tijger de tijgers

Diminutiv het de

Worttrennung:

tij·ger, Plural: tij·gers

Aussprache:

IPA: [ˈtɛi̯ɣər]
Hörbeispiele:  tijger (Info)

Bedeutungen:

[1] Zoologie: Tiger: Großkatze mit gelblichem Fell, das schwarze Streifen hat (Panthera tigris)

Verkleinerungsformen:

[1] tijgertje

Oberbegriffe:

[1] katachtige, roofdier, dier

Unterbegriffe:

[1] Bengaalse tijger, Chinese tijger, Maleise tijger, Sumatraanse tijger, Siberische tijger, Noord-Indochinese tijger, Balinese tijger, Javaanse tijger

Beispiele:

[1] Mijn lievelingsdier is de tijger.
Mein Lieblingstier ist der Tiger.

Wortbildungen:

tijgerachtig, tijgerbalsem, tijgerbrood, tijgereconomie, tijgeren, tijgerhaai, tijgerijzer, tijgerin, tijgerkat, tijgerkooi, tijgerlelie, tijgermug, tijgeroog, tijgerpython, tijgerslak, tijgerspin, tijgervel, tijgervink, tijgervis, tijgervlokreeft

Übersetzungen

Referenzen und weiterführende Informationen:
[1] Niederländischer Wikipedia-Artikel „tijger
[1] Van Dale Onlinewoordenboek: „tijger
[1] PONS Niederländisch-Deutsch, Stichwort: „tijger
[1] Langenscheidt Niederländisch-Deutsch, Stichwort: „tijger
[1] dict.cc Niederländisch-Deutsch, Stichwort: „tijger
[1] uitmuntend Wörterbuch Niederländisch-Deutsch: „tijger
[1] mijnwoordenboek Wörterbuch Niederländisch-Deutsch: „tijger
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.