aankijken
aankijken (Niederländisch)
Verb
Präsens | Präteritum | |
---|---|---|
1. Person Singular | kijk aan | keek aan |
2. Person Singular | kijkt aan | keek aan |
3. Person Singular | kijkt aan | keek aan |
Plural | kijken aan | keken aan |
Konjunktiv Singular | kijke aan | — |
Imperativ Singular | kijk aan! | — |
Partizip | aankijkend | (hebben) aangekeken |
Worttrennung:
- aan·kij·ken
Aussprache:
- IPA: [ˈaŋkɛikən]
- Hörbeispiele:
aankijken (Info) Plural: kijken aan (Info)
Bedeutungen:
- [1] einen prüfenden Blick auf jemanden/etwas werfen
- [2] eine Entwicklung abwarten
Synonyme:
- [2] aanzien, afwachten
Beispiele:
- [1] Toen we elkaar aankeken, zagen we allebei meteen iets bekends.
- Als wir einander ansahen, sahen wir beide sofort etwas Bekanntes.
- [2] Hij wil de situatie verder nog eens aankijken.
- Er will die Situation weiterhin noch einmal anschauen.
Redewendungen:
- [1] iemand met schele ogen aankijken — jemanden schief ansehen
Übersetzungen
Referenzen und weiterführende Informationen:
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.