bezoeken

bezoeken (Niederländisch)

Verb
PräsensPräteritum
1. Person Singularbezoekbezocht
2. Person Singularbezoektbezocht
3. Person Singularbezoektbezocht
Pluralbezoekenbezochten
Konjunktiv Singularbezoeke—
Imperativ Singularbezoek!—
Partizipbezoekend(hebben) bezocht
Eigenschaften
MorphologischUntrennbares Verb
Schwaches Verb (-cht)
SyntaktischTransitives Verb

Worttrennung:

be·zoe·ken, Präteritum: be·zocht

Aussprache:

IPA: [bəˈzuˑkə(n)]
Hörbeispiele:  bezoeken (Info)

Bedeutungen:

[1] an einen Ort hingehen
[2] jemanden aufsuchen

Beispiele:

[1] Gisteren bezochten we het Rijksmuseum.
Gestern besuchten wir das Reichsmuseum.
[2] Vrijdag bezochten we Fentje.
Freitag besuchten wir Fentje.

Wortbildungen:

bezoek, bezoeker

Übersetzungen
 

Referenzen und weiterführende Informationen:

[1, 2] Van Dale Onlinewoordenboek: „bezoeken“
[1, 2] uitmuntend Wörterbuch Niederländisch-Deutsch: „bezoeken“

Deklinierte Form

Grammatische Merkmale:

  • Pluralform des Substantivs bezoek (Besuche)
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.