oranje

Worttrennung:

oran·je, kein Plural

Aussprache:

IPA: [oˈrɑɲə]

Hörbeispiele:  oranje ^(Info)

Bedeutungen:

[1] Orange (Farbe)

[2] die Niederländische Nationalmannschaft (Sport)

Beispiele:

[1] Heeft u dat ook in oranje?

Haben Sie das auch in Orange?

[2] Oranje heeft Frankrijk met 4-1 verslagen

Redewendungen:

Oranje boven!

[1] Niederländischer Wikipedia-Artikel „oranje“

[1, 2] Van Dale Onlinewoordenboek: „oranje“

[1, 2] uitmuntend Wörterbuch Niederländisch-Deutsch: „oranje“

Worttrennung:

oran·je

Aussprache:

IPA: [oˈrɑɳə]

Hörbeispiele:  oranje ^(Info)

Bedeutungen:

[1] orangenfarbig (Farbe)

Beispiele:

[1] Hij liep in een oranje broek met een oranje hemd met een grote oranje pruik op zijn kop.

[1] Van Dale Onlinewoordenboek: „oranje“

[1] uitmuntend Wörterbuch Niederländisch-Deutsch: „oranje“